Het NSCR en de Universiteit van Amsterdam ontwikkelden een praktijkgerichte training om professionals eerder in de strafrechtketen een LVB bij cliënten te laten herkennen. Het CCV organiseert door heel Nederland deze training: LVB-Tour voor en door de strafrechtketen.
De laatste jaren wordt steeds duidelijker dat de groep LVB’ers oververtegenwoordigd is binnen het strafrecht. Tussen de 30% en 45% van de mensen in detentie heeft een LVB (Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2016). Uit (internationale) literatuur blijkt bovendien dat LVB-jeugdigen meer kans lopen gearresteerd, aangeklaagd en veroordeeld te worden dan niet-gehandicapten (Boertjes & Lever, 2007). Maar het is onduidelijk welke impact het niet of niet tijdig herkennen van een LVB heeft op het verloop van het strafproces.
Jaarlijks worden zo’n 200.000 zaken via de ZSM-werkwijze afgedaan. Dit is tweederde van de Veel Voorkomende Criminaliteit (VVC). Bij ZSM worden de routeringsbeslissingen genomen binnen negen uur (voorheen zes uur) na aanhouding van een verdachte. Wordt er een dagvaarding uitgebracht, moet er extra onderzoek worden gedaan, kan een strafbeschikking worden opgelegd? In de literatuur zijn positieve en kritische notities over de ZSM-werkwijze te vinden (Knigge & De Jonge van Ellemeet, 2014; Thomas et al, 2016). NSCR-onderzoekers Marigo Teeuwen en Marijke Malsch onderzochten de ZSM-werkwijze in twee grote steden. Daarnaast zijn zeventien professionals geïnterviewd en dertig processen-verbaal bestudeerd. De respondenten/professionals vinden een lik-op-stuk beleid positief, omdat er dan snel duidelijkheid is voor verdachten. Dat geldt vooral voor LVB-verdachten die oorzaak en gevolg moeilijk kunnen overzien. Tegelijkertijd wordt de korte tijdspanne ook als groot minpunt ervaren. Het tempo en de tijdsdruk waarin zaken worden besproken en de eis dat er kort na de aanhouding een beslissing moet worden genomen, werkt niet in het voordeel van LVB’ers. De verstandelijke beperking komt door de snelheid tijdens ZSM zelden ter sprake, blijkt uit de observaties. Dit komt ook omdat officieren van justitie de verdachten niet in het echt zien. Bovendien is er weinig tijd om de sociale context van de jongere te bespreken.
In de bestudeerde processen-verbaal bleek informatie te vinden over een mogelijke LVB, zoals een lager IQ. Ook de scholen die de verdachten bezochten en die in de processen-verbaal werden genoteerd, zoals het volgen van praktijkonderwijs of speciaal onderwijs, gaven indicaties voor een mogelijke LVB. In de verhoren is daarnaast gezocht naar ‘zachte informatie’ die mogelijk op een verstandelijke beperking kan wijzen, zoals sociaal-emotionele ontwikkeling, zelfbepalend gedrag, leerplichtwet, ‘een vreemd delict’, het zich niet aan regels kunnen houden, beïnvloedbaarheid, en veel verbale en/of fysieke agressie. Bij twee op de drie zaken zou er op grond van deze zachtere informatie sprake kunnen zijn van een LVB, zonder dat deze werd herkend tijdens de procedure.
De ZSM-werkwijze is primair gericht op waarheidsvinding, waardoor er minder aandacht is voor sociale factoren. De kans dat een verstandelijke beperking niet wordt opgemerkt, is aanzienlijk. Als LVB’ers afstand doen van rechtsbijstand neemt deze kans nog verder toe. Dit vergroot het risico dat LVB-verdachten als ‘normaal’ begaafde verdachten worden behandeld, wat weer kan leiden tot een niet aangepaste strafafdoening. Bij een niet op de beperking toegepaste afdoening is er een risico dat de straf niet het beoogde effect heeft. Dit kan leiden tot een hogere kans op recidive of tot het niet tijdig op gang komen van hulpverlening. En als er een strafbeschikking wordt opgelegd, krijgt de LVB-verdachte een aantekening in de justitiële documentatie waardoor hij of zij weer geen baan of stage kan vinden. De toegenomen instroom van zaken bij ZSM en daarmee van LVB’ers, vormt dan ook een risico.
Tijdens openbare zittingen lijkt de LVB beter naar voren te komen. Rechters zijn zich in die fase van het proces vaak meer bewust van een mogelijke verstandelijke beperking en nemen uitvoeriger de tijd voor de persoonlijke omstandigheden van deze verdachten. Ook tijdens OM-zittingen is er meer aandacht voor een LVB. Maar door de ZSM-procedure komen minder zaken bij de (kinder)rechter (Mijnarends, 2014) waardoor de sociale context van de verdachte weer minder aan bod komt.
Geïnterviewde LVB-jongeren zijn het meest tevreden over het contact met hun advocaat en het minst tevreden over het contact met politie. Zij geven aan dat de toonzetting van de politie tijdens aanhouding en verhoor een belangrijke rol speelt. Hoewel de jongeren zeggen te begrijpen wat er tijdens de zitting tegen hen wordt gezegd, blijkt dit in werkelijkheid vaak niet het geval te zijn. Ook dit is een punt van aandacht.
Teeuwen, M. & Malsch, M. (2017). Licht Verstandelijk Beperkte jongeren in de strafprocedure: knelpunten en risico’s. Amsterdam: NSCR/UvA.
Teeuwen, M. (2012). Verraderlijk gewoon. Licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het strafrecht. Amsterdam: SWP.
Collot d’Escury-Koenigs, A., Boering, A., Teeuwen, M. (2019) LVBeeld; van discussie naar herkenning. Een training met beelden van Licht Verstandelijk Beperkte (LVB)- en niet-LVB-jongeren voor professionals werkzaam in het forensische domein.
Actuele berichten