Om de reactieve politie-inzet in kaart te brengen maken we gebruik van gegevens uit het Geïntegreerd Meldkamer Systeem (GMS) uit 2019, het meest recente, meest complete kalenderjaar zonder verstoringen door de COVID-19-pandemie [1]. In totaal gaat het om bijna 1 miljoen incidenten waarvoor de verschillende operationele centra (meldkamers) een of meerdere politievoertuigen hebben aangestuurd. De eerste twee kolommen van Tabel 1 (Aantal incidenten en Percentage incidenten) laten zien hoe deze zijn verdeeld over verschillende meldingsklassen in het GMS-systeem [2].
Tabel 1. Verdeling van incidenten en totaal bestede tijd over meldingsklassen
Meldingsklasse | Aantal incidenten | Percentage incidenten | Percentage bestede tijd |
Alarm | 50.446 | 5,2 | 2,3 |
Bezitsaantasting | 113.054 | 11,6 | 15,8 |
Brand | 24.119 | 2,5 | 3,3 |
Gezondheid | 26.084 | 2,7 | 5,5 |
Leefmilieu | 325.196 | 33,4 | 21,3 |
Ongeval | 90.640 | 9,3 | 14,4 |
Veiligheid en openbare orde | 238.628 | 24,5 | 30,1 |
Verkeer | 105.454 | 10,8 | 7,3 |
Totaal | 973.621 | 100,0 | 100,0 |
Een derde betreft incidenten gerelateerd aan het Leefmilieu, een kwart heeft betrekking op Veiligheid en openbare orde. Meldingen over Bezitsaantasting, Ongevallen of Verkeer maken elk ongeveer tien procent uit van de reactieve politie-inzet, terwijl meldingen over Alarm, Brand en Gezondheid veel minder voorkomen. Het GMS-systeem bevat ook gedetailleerde gegevens over de tijdstippen waarop hulpvragen bij de meldkamer zijn binnengekomen, wanneer centralisten opdrachten hebben verstrekt, op welke momenten politievoertuigen aanrijdend waren, wanneer ze vervolgens ter plaatse zijn gekomen en zich weer hebben vrij gemeld (zie Figuur 1).
Figuur 1. Tijdstippen per incident en politievoertuig in de GMS-gegevens
Het is belangrijk hier te erkennen dat deze gegevens compleet noch foutloos zijn. De bevindingen die wij hier delen, op basis van deze gegevens, bieden het meest complete overzicht en we beoordelen de gegevens als voldoende betrouwbaar om waardevolle inzichten te verschaffen over – en voor – de politiepraktijk. Door het verschil te berekenen tussen het moment dat een opdracht werd verstrekt en het moment dat de agenten op de auto zich weer vrij melden, kunnen we per politievoertuig de duur van de reactieve politie-inzet berekenen. De totaal bestede tijd per incident is vervolgens de som van alle bij het incident betrokken politievoertuigen. Administratieve taken die volgen in de nasleep van incidenten worden dus niet meegerekend.
De totale reactieve politie-inzet in het jaar 2019 die we hier analyseren, telt op tot 37.437 dagen [3]. De laatste kolom van Tabel 1 (Percentage bestede tijd) laat de relatieve omvang zien van de totaal bestede tijd aan de afzonderlijke meldingsklassen. Wat opvalt, is dat de percentages bestede tijd aanzienlijk afwijken van de relatieve verdeling van de aantallen incidenten in de verschillende meldingsklassen. Zo blijkt het bijna de helft van de incidenten Alarm, Leef- milieu of Verkeer te betreffen (49,4%), terwijl ze nog geen derde (30,9%) van de totaal bestede tijd beslaan. Het omgekeerde is het geval voor de meldingsklassen Bezitsaantasting, Brand, Gezondheid, Ongeval en Veiligheid en openbare orde; deze beslaan in aantal de helft van alle incidenten (50,6%) maar in bestede tijd ruim twee derde (69,1%).
Figuur 2. Relatieve omvang van totaal aan reactieve politie-inzet bestede tijd in 2019
Figuur 2 laat de relatieve verdeling zien van de totaal bestede tijd aan reactieve politie-inzet voor specifieke incidenttypen die vallen binnen de algemene meldingsklassen. De totale oppervlakte van de volledige rechthoek vertegenwoordigt alle uren die de Nederlandse politie in 2019 aan reactieve inzet heeft besteed. De kleinere, gekleurde, rechthoeken vertegenwoordigen de verschillende meldingsklassen en de omvang van deze kleinere rechthoeken hangt af van hun relatieve aandeel van de totale tijd besteed aan reactieve politie-inzet. Zoals de figuur laat zien, is criminaliteit hoofdzakelijk vertegenwoordigd in de meldingsklassen Veiligheid en openbare orde en Bezitsaantasting. In totaal spendeerde de politie in 2019 minder dan de helft (45.9%) van de totale reactieve inzet aan incidenten die binnen deze meldingsklassen vallen. Dit toont aan dat het beeld van ‘politie als misdaadbe- strijder’ echt onvolledig is: de reactieve politie-inzet blijkt veel gevarieerder te zijn. Hoewel verdachte situaties, geweldsincidenten, diefstallen en inbraken een groot beslag leggen op de totale tijd, is er veel tijd gemoeid met overlast, conflicten, incidenten in het verkeer en reanimaties.
Figuur 2 geeft een goed landelijk beeld van het gevarieerde takenpakket van politie op straat. Zou een willekeurige politieagent op een willekeurig tijdstip op een willekeurige plek in Nederland een noodhulpdienst draaien, dan is op basis van Figuur 2 de inschatting dat de agent deze verscheidenheid aan taken in deze verhouding te wachten staat.
Achter het landelijke beeld gaan enorme verschillen schuil. Door alle incidentlocaties toe te wijzen aan de verzorgingsgebieden van basisteams kunnen we in Figuur 3 laten zien hoe sterk de reactieve politie-inzet verschilt tussen eenheden en daarbinnen tussen basisteams. De variatie tussen basisteams blijkt overigens binnen sommige eenheden (bijvoorbeeld Amsterdam en Midden-Nederland) veel groter dan binnen andere eenheden (bijvoorbeeld Noord-Nederland en Oost-Brabant). Op basis van Figuur 3 kunnen we bijvoorbeeld stellen dat de kans groot is dat een willekeurige politieagent in Eenheid Noord-Nederland relatief meer tijd spendeert aan Verkeer-gerelateerde incidenten dan een willekeurige politieagent in Eenheid Amsterdam.
Figuur 3. Verschillen in reactieve politie-inzet tussen basisteams
Echter, de variatie binnen eenheden is groot. Zo zijn binnen de Eenheid Amsterdam ook basisteams te vinden die meer tijd aan Verkeer-gerelateerde meldingen spenderen dan sommige van de basisteams in de Eenheid Noord-Nederland. Kortom, van een scherp onderscheid in het takenpakket van twee willekeurige agenten uit de twee verschillende eenheden is, op basis van deze analyse, geen sprake. Daarvoor is de variatie binnen eenheden te groot. Hoe groot deze variatie echt is, laat Figuur 4 goed zien.
Figuur 4. Variatie in aandeel meldingsklassen over basisteams
Met name voor Leefbaarheid, Veiligheid en openbare orde, en Verkeer zien we een enorme spreiding in het relatieve aandeel van de politie-inzet dat besteed wordt aan verschillende meldingsklassen. Er zitten echte uitschieters tussen. Zo blijkt in een basisteam in Midden-Nederland iets minder dan driekwart van de tijd besteed te worden aan Veiligheid en openbare orde, terwijl een ander basisteam binnen dezelfde eenheid meer dan een derde van de tijd spendeert aan incidenten omtrent Verkeer. Hoewel de spreiding het geringst is voor meldingsklassen Alarm en Brand, laat de figuur zien dat sommige basisteams er minder dan 1% van de tijd aan spenderen, terwijl in andere basisteams er tot respectievelijk 7% en 8% van de tijd mee is gemoeid. Voor meldingsklasse Gezondheid en Verkeer loopt de variatie van rond de 1% tot respectievelijk meer dan 14% en meer dan 39% van de totaal bestede tijd. Voor meldingsklassen Bezitsaantasting, Leefmilieu, Ongeval en Veiligheid en openbare orde is het bereik nog veel wijder. Kortom, het takenpakket van politiemedewerkers in de noodhulp varieert enorm tussen verschillende basisteams.
Wat de oorzaken zijn voor de gevonden verschillen, valt niet uit de grafieken op te maken. Vooralsnog kunnen we alleen speculeren. Mogelijk heeft het te maken met verschillen in de sociaal-demografische opmaak en de mate van verstedelijking in de verzorgingsgebieden van basisteams. Steden hebben een grotere populatiedichtheid en daarmee mogelijk ook meer incidenten waarbij interpersoonlijk conflict een rol speelt. Daarnaast hebben grote steden als Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht te maken met veel toerisme, wat mogelijk samenhangt met een concentratie van specifieke vormen van incidenten. Ook is het mogelijk dat de politie zelf van invloed is op de opmaak van de reactieve inzet. Zo kunnen – zeker gezien de nog recent gefragmenteerde werkelijkheid van de politie – de plaatselijke variaties in politiecultuur, training, algehele manier van werken en een lokale focus op bepaalde typen incidenten van invloed zijn op de incidentmeldingen via 112 en de interpretatie en afhandeling ervan. Het is immers goed mogelijk dat centralisten van verschillende meldkamers soortgelijke incidenten niet altijd op dezelfde wijze rubriceren.
Voor ons zijn er vier belangrijke lessen te trekken uit de bevindingen van deze analyse: erkenning, training, interne samenwerking en lokale sturing.
Erkenning
De verscheidenheid aan incidenten zoals die in Figuur 2 te zien is, zal weinig nieuws zijn voor de politieagent die dagelijks op straat aan het werk is. Er blijkt echter nogal wat variatie te bestaan tussen de basisteams, dus mogelijk is het landelijke beeld voor individuele agenten helemaal niet zo herkenbaar. Desondanks kunnen de resultaten hen sterken in de overtuiging van de complexiteit van het politiewerk. We hopen dat de resultaten kunnen bijdragen aan het communiceren over de complexiteit van het politiewerk op straat.
Training
De grote variatie in het takenpakket tussen verschillende basisteams roept de vraag op of de politietraining hierop dient te worden afgestemd. Basisteams waar bijna de helft van de tijd besteed wordt aan meldingen die te maken hebben met Veiligheid en openbare orde, zullen een beroep doen op andere vaardigheden van politieagenten dan basisteams waar een groot deel van de tijd wordt besteed aan de afhandeling van verkeerszaken. Omdat je nooit precies kunt voorspellen wat de volgende hulpvraag zal zijn, zullen politieagenten altijd in zekere mate generalisten moeten zijn. De nogal uiteenlopende takenpakketten tussen basisteams lijken echter te vragen om verschillende expertise wat vertaald kan worden in een verschillende trainingsbehoefte.
Interne samenwerking
Inzichten uit dit soort analyses kunnen ook worden gebruikt om basisteams te identificeren die qua takenpakket erg op elkaar lijken of juist sterk van elkaar verschillen. Deze kennis kan vervolgens worden ingezet om lessen uit de praktijk te laten landen bij basisteams met soortgelijke problematiek; intern vacatures te vervullen door rekening te houden met voorkeuren voor en ervaring met de afhandeling van bepaalde meldingsklassen; beter van elkaar te begrijpen wat de lokale vraagstukken en focus zijn binnen een nationale politie.
Lokale sturing
In de afgelopen tien jaar is de Nederlandse politie sterk gecentraliseerd. Bij de vorming van de Nationale Politie is benadrukt dat politiewerk complex en contextafhankelijk is en dus ook lokale sturing behoeft (Inrichtingsplan Nationale Politie, 2012). De hier gepresenteerde resultaten onderstrepen het belang daarvan. Gezien de grote variatie tussen basisteams en eenheden is er immers maar tot op zekere hoogte ruimte voor nationale sturing en prioriteitstelling.
[1] De analyses zijn exclusief de eenheden Rotterdam, Noord-Holland en Zeeland-West-Brabant, waarvoor de GMS-gegevens voor het jaar 2019 ontbraken.
[2] Alle registraties die vallen in meldingsklasse Dienstverlening zijn buiten beschouwing gelaten, omdat deze meldingsklasse wordt gebruikt voor oefening, geplande activiteiten, assistentie aan andere diensten, en eigen initiatief meldingen, waarmee de meldingsklasse vaak geen directe hulpvraag vanuit de samenleving betreft.
[3] Voor een deel van de incidenten was voor een of meerdere politievoertuigen onvoldoende informatie beschikbaar om de bestede tijd te berekenen. Samen met de ontbrekende gegevens voor enkele eenheden maakt dat dat het werkelijke aantal uren besteed aan reactieve politie-inzet in Nederland nog aanzienlijk hoger zal zijn.
Deze publicatie verscheen eerder in het Tijdschrift voor de Politie.
Actuele berichten