Als gevolg van de wereldwijde uitbraak van het coronavirus heeft Nederland in de periode tussen maart 2020 en maart 2022 te maken gehad met landelijke en regionale maatregelen die verspreiding van dit virus tegen moesten gaan. Deze maatregelen resulteerden vrijwel voor iedereen in een zekere mate van beperkte bewegingsvrijheid, maar konden ook leiden tot financiële onzekerheid of stress door de angst voor besmetting.
Tijdens de eerste fasen van de pandemie ontstonden er zorgen in de media en vanuit het Ministerie van VWS over de mogelijke impact van de coronamaatregelen op huiselijk geweld. De beperkte bewegingsvrijheid, sociale isolatie en financiële onzekerheid waren mogelijk factoren die spanningen binnen gezinnen konden doen toenemen en daarmee de kans op huiselijk geweld vergroten. Tegelijkertijd zouden de getroffen maatregelen het contact tussen potentiële slachtoffers en professionals mogelijk beperken, waardoor signalen van huiselijk geweld mogelijk minder vaak werden opgemerkt en vermoedens minder vaak werden gemeld. Er was dus een vermoeden dat huiselijk geweld zou kunnen toenemen als gevolg van de coronamaatregelen, maar tegelijkertijd niet zichtbaar zou worden in de officiële meldingen.
Deze zorgen werden destijds ook omgezet in diverse overheidscampagnes, gericht op het aansporen van slachtoffers en omstanders om (vermoedens van) huiselijk geweld te melden. Om wetenschappelijk onderbouwde uitspraken te kunnen doen over de daadwerkelijke impact van de coronamaatregelen op (meldingen van) huiselijk geweld, startte het NSCR met behulp van financiële steun van ZonMw in 2020 een grootschalig, systematisch onderzoek.
Een quasi-experimenteel onderzoek is opgezet naar (veranderingen in) de omvang, aard, en melders van huiselijk geweld in Nederland tijdens de periode van de coronamaatregelen, met als doel belangrijke inzichten te leveren in de mechanismen verantwoordelijk voor eventuele effecten (of het uitblijven hiervan) van de maatregelen op huiselijk geweld. Daarnaast werd, met behulp van interviews met slachtoffers, gepoogd te onderzoeken welke aspecten van hulpverlening bemoeilijkt werden door de periodes van lockdown, welke alternatieve oplossingen wel bleken te helpen en in hoeverre de tijdens de coronamaatregelen opgedane inzichten bruikbaar zijn voor toekomstige (reguliere) hulpverlening.
De volgende vragen stonden centraal:
Bij het beantwoorden van deze vragen is rekening gehouden met de mogelijkheid dat de gevolgen van de COVID-19 maatregelen, de overheidsinterventies en de tijdens de COVID-19 crisis verleende hulp, verschillend kunnen zijn voor verschillende doelgroepen. Door politieregistraties van huiselijk geweld te koppelen aan demografische en sociaaleconomische gegevens afkomstig van CBS-microdata proberen we momenteel te onderzoeken of de set van risicofactoren voor mogelijke betrokkenheid bij huiselijk geweld verandert ten tijde van de COVID-19 crisis.
Op grond van theorie en eerder onderzoek kon worden verwacht dat rampen zoals, oorlogen, natuurrampen, of de uitbraak van een pandemie, een voedingsbodem kunnen zijn voor huiselijk geweld (zie bijv. Jenkins & Phillips, 2008). Bovendien zou mogelijk ook de aard en de ernst van het huiselijk geweld hierdoor kunnen veranderen.
Hoe leidt een nationale ramp of pandemie tot een toename in huiselijk geweld? Peterman et al. (2020) onderscheidden een aantal onderliggende mechanismen. Ten eerste kunnen de economische gevolgen van een nationale ramp doorwerken op stress in gezinnen. Ten tweede leidt sociale isolatie (thuis zijn, op elkaars lip zitten, geen ontsnapping aan agressor) tot oplopende spanningen. Ten derde kunnen pandemie-specifieke zorgen (angst, zorg om zieke of oude familieleden) leiden tot toenemende stress en daardoor meer risico op geweld. Ten vierde is er minder toegang tot hulp en zorg die negatieve patronen zouden kunnen doorbreken.
Hoewel reeds kwetsbare gezinnen (i.e. bekend bij instanties) waarschijnlijk het meest gevoelig zijn voor de gevolgen van een ramp of pandemie, kunnen ook ‘nieuwe’ gezinnen in de knel komen. Daarnaast kunnen, bijvoorbeeld door sluiting van speciaal onderwijs of dagbesteding, ook andersoortige vormen van huiselijk geweld ontstaan, met andere daders en slachtoffers, zoals kinderen met gedragsproblematiek die zich agressief gedragen naar hun (groot)ouders. Tegelijkertijd hoeft een toenemende prevalentie van huiselijk geweld niet (direct) zichtbaar te worden in de geregistreerde meldingen. Internationaal onderzoek laat zien dat een toename in sommige gevallen pas na enige maanden zichtbaar wordt (Lauve-Moon & Ferreira, 2017). Dit kan verschillende redenen hebben. Ten eerste wordt het geweld wellicht pas gemeld als de rust in het gezin is teruggekeerd en het directe gevaar (van de ramp of pandemie) geweken is. Ten tweede kunnen negatieve financiële consequenties en bijbehorende stress, pas na enige tijd voelbaar worden voor gezinsleden. De gevolgen van een ramp of pandemie kunnen echter ook pas zichtbaar worden als het normale leven weer op gang komt. Als het contact met professionals (i.e. scholen en kinderdagverblijven) weer toeneemt, neemt ook de kans op het signaleren en melden van huiselijk geweld door deze professionals toe. Dit zou ook kunnen leiden tot een tijdelijke verandering in melders van huiselijk geweld tijdens de crisis: van professionals naar slachtoffers en omstanders.
Eerder onderzoek in Dallas, Texas, Verenigde Staten (Piquero et al., 2020) liet geen significante veranderingen in het aantal huiselijk geweld meldingen zien in de eerste drie weken nadat in deze stad een ‘stay-at-home order’ was uitgevaardigd. Voor zover er sprake was van een stijgende trend in het aantal geregistreerde meldingen, lijkt deze stijging zich reeds eerder te hebben ingezet, mogelijk als gevolg van vrijwillig veranderde gedragspatronen voorafgaand aan het afkondigen van de officiële lockdown. Belgisch onderzoek door Vandeviver en collega’s (Vandeviver et al., 2020) vond een, in vergelijking met eerdere Belgische studies, hoog percentage van zelf-gerapporteerd slachtofferschap van huiselijk geweld tijdens de eerste weken van de COVID-19 crisis. Tegelijkertijd bleek een lager percentage dan in eerdere studies het slachtofferschap te hebben gemeld bij de politie of hulpverleningsinstanties. Slechts een klein deel van deze respondenten noemt echter de beperkingen als gevolg van de COVID-19 maatregelen als een directe oorzaak hiervoor.
In Nederland heeft een eerste, door het onderzoeksteam uitgevoerde, verkennende uitvraag bij hulpverleningsinstanties doen vermoeden dat ook in Nederland belangrijke veranderingen gaande zijn in huiselijk geweld-meldingen als gevolg van de COVID-19 maatregelen. (Nog) niet zozeer in de prevalentie van huiselijk geweld, maar (al) wel in de aard, de daders en slachtoffers betrokken bij dit geweld en in de samenstelling van de groep melders van huiselijk geweld. Zo leek er sprake te zijn van een toename van meldingen van huiselijk geweld in gezinnen die voor de maatregelen nog onbekend waren bij de hulpverleningsinstanties en leken het steeds vaker omwonenden te zijn die een melding van huiselijk geweld doen. Deze mondelinge uitvraag en de hieruit volgende vermoedens zijn uitgemond in dit grootschalige systematische onderzoek door NSCR-onderzoekers.
Op grond van de probleemstelling, doelstelling en achtergrond zijn voor het onderzoek de volgende hypothesen geformuleerd:
Jenkins, P., & Phillips, B. (2008). Domestic violence and hurricane Katrina. Katrina and the women of New Orleans, 20(3), 65-69.
Lauve-Moon, K., & Ferreira, R. J. (2017). An exploratory investigation: Post-disaster predictors of intimate partner violence. Clinical Social Work Journal, 45(2), 124-135.
Piquero, A. R., Riddell, J. R., Bishopp, S. A., Narvey, C., Reid, J. A., & Piquero, N. L. (2020). Staying Home, Staying Safe? A Short-Term Analysis of COVID-19 on Dallas Domestic Violence. American Journal of Criminal Justice (Online first).
Vandeviver, C., Depraetere, J., Schapansky, E., De Schrijver, L., Nobels, A., De Moor, S., & Keygnaert, I.. (2020). Slachtofferschap van geweld tijdens de COVID-19-lockdown in België: Eerste resultaten van een lopend nationaal cohorteonderzoek, 41(4), 417-425.